optutten
Nederlands
![](../I/m/BB-Bea.jpg)
Een meisje tut zich op
Woordafbreking
- op·tut·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op bw en tuien ww , of samenstelling van op bw en tuit ww [1]
- In de betekenis van ‘opdirken’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [2]
- opdrikken, optuien [1]
Werkwoord
optutten [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
optutten |
tutte op |
opgetut |
zwak -t | volledig |
- zichzelf of iemand anders opmaken, soms op het overdrevene af
- De meisjes gingen zich voor het feest eens heerlijk optutten.
- We zijn doorgeslagen, vindt Verduyn, niet alleen wat betreft medische mogelijkheden. Het aankleden en optutten van een schoothondje, het houden van (te veel) katten in een kleine of stadse woonruimte: ze vindt het „schending van de integriteit” van het dier. Daarbij is vooral de hond de klos, zegt Avonturia-eigenaar Huybers. „Die werkt gewoon mee. Een hond heeft een baas, een kat heeft personeel.” [4]
Gangbaarheid
- Het woord optutten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'optutten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- optutten op website: Etymologiebank.nl
- "optutten" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Michiel DekkerMaite Vermeulen 17 mei 2013
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.