opschepen
Nederlands
Woordafbreking
- op·sche·pen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ten laste van een ander laten’ voor het eerst aangetroffen in 1733 [1]
- samenstelling van op en schepen [2]
Werkwoord
opschepen [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opschepen |
scheepte op |
opgescheept |
zwak -t | volledig |
- iemand ergens mee belasten terwijl je er zelf ook verantwoordelijkheid voor hebt
- Zij werd met de zorg van haar onhandelbare kind opgescheept.
- Hij scheepte haar op met het doen van de afwas.
Gangbaarheid
- Het woord opschepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opschepen' herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.