oppasser

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·pas·ser
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van oppassen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord oppasser oppassers
verkleinwoord oppassertje oppassertjes

Zelfstandig naamwoord

oppasser m

  1. iemand die oppast waar enig toezicht nodig is
  2. (beroep) een werknemer van een dierentuin die dieren verzorgt
    • De struisvogel stond de krant van de oppasser mee te lezen. 

Gangbaarheid

  • Het woord oppasser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.