oorklep

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·klep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oorklep oorkleppen
verkleinwoord oorklepje oorklepjes

Zelfstandig naamwoord

oorklep v/m [1]

  1. deel van een muts waarmee je de oren kunt afdekken (tegen het lawaai, of tegen de kou)
    • We kennen hem van zijn hilarische sketches met Corrie van Gorp, typetjes als Ed Oorklep, van carnavalshits als Willempie en van zijn radioprogramma Dik Voormekaar Show. [2] 
    • Grote grasmaaiers, waar mannen opzitten met grote oorkleppen. Dan komen de mannen met snerpende vetermaaiers en dan blazers. Minimaal twee keer per week. In het speeltuintje altijd minimaal één krijser. Ik zie steeds meer mensen met gehoorapparaten. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord oorklep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 19 OKTOBER 2006 (dim) Willempie is raar
  3. De Telegraaf 29 dec. 2013 in WAT U ZEGT 'Lawaai is een ramp'
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.