ontzeggen
Nederlands
Woordafbreking
- ont·zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontzeggen |
ontzei ontzegde |
ontzegd |
zwak -d
onregelmatig |
volledig |
Werkwoord
ontzeggen
- overgankelijk iemand iets ~: een toelating weigeren of intrekken
- Sinds 2009 is het mogelijk om daders van huiselijk geweld tien dagen de toegang tot hun woning te ontzeggen.
- wederkerend zich ~ afzien van het genot of gebruik van iets
- Het zich ontzeggen van plezier vond hij juist een grote zonde.
Vertalingen
1. een toelating weigeren of intrekken
2. afzien van het genot of gebruik van iets
Gangbaarheid
- Het woord ontzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ontzeggen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.