ontruimen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
ontruimen | ontruimend |
ontruiming | ontruimd |
Woordafbreking
- ont·rui·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontruimen |
ontruimde |
ontruimd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
ontruimen
- overgankelijk een gebouw of gebied voorgoed verlaten en leeg achterlaten
- Deze woning moet volgende week ontruimd zijn.
Vertalingen
1. een gebouw of gebied voorgoed verlaten en leeg achterlaten
Gangbaarheid
- Het woord ontruimen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ontruimen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.