ongeuit
Nederlands
Woordafbreking
- on·ge·uit
Bijvoeglijk naamwoord
ongeuit [1]
- niet uitgesproken
- De deur van de keuken staat open en ook het licht in de keuken is aan. En plotseling wordt u door paniek overvallen, het voorgevoel van iets verschrikkelijks dat zich in uw pothuis heeft afgespeeld en waarvan het ijzingwekkende gevolg zich in de komende seconden aan u zal onthullen. U voelt dat de schreeuw van ontzetting, waarmee u daarop zult antwoorden, zich in u ontspant en, nog ongeuit, al zo groot in u aanwezig is dat u, even maar, verstart en dreigt uit elkaar te springen. Maar er is geen ontkomen aan en u doet, willoos, de laatste twee, drie hypnotische passen. [2]
- Geen vader die dit had kunnen bedenken, dat er een woede zou zijn die, ongeuit in de woonkamer, eenmaal geuit zo'n fataal gevolg zou hebben. [3]
Gangbaarheid
- Het woord ongeuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ongeuit' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Adriaan Morrien 15 oktober 1990 Horror
- NRC Abdelkader Benali 5 januari 2002 Zwijgzaamheid niet met thee op te lossen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.