ongekleed

Nederlands

[1] ongeklede jager
Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·kleed
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen ongekleedongeklederongekleedst
verbogen ongekledeongekledereongekleedste
partitief ongekleedsongekleders-

Bijvoeglijk naamwoord

ongekleed [1]

  1. van een persoon dat hij niet gekleed is
    • De peuter was ongekleed, uitgedroogd en koortsig. Als het kind niet was ontdekt, was het overleden. Guillaume Iguacel, een van de monteurs, maandag: „Ik slaap nog steeds slecht. Het was verschrikkelijk om te zien. Het kind lag in haar eigen ontlasting en zag lijkbleek.” [2] 
    • Bedrijfsleider Frank Bode van Saré snapt het dilemma. “Wij hadden vroeger ook camera’s. Uiteraard niet in sauna’s of douches, dat is nergens voor nodig. Maar in de kleedruimtes waar de lockers zijn hebben wel bewakingscamera’s gehangen. Die hebben we jaren geleden al weggehaald omdat bleek dat het niet mocht: in de kleedkamers zijn mensen op een bepaald moment ook ongekleed. Dan moet je wat meer met het personeel regelen om de zaak veilig te houden. [3] 
  1. dat iemand niet goed gekleed is, dat de kleding niet aan de regels voldoet (met name bij een uniform)
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord ongekleed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.