gekleed
Nederlands
Woordafbreking
- ge·kleed
Woordherkomst en -opbouw
Deelwoord
bevestigend deelwoord | ontkennend deelwoord | |
---|---|---|
onverbogen | gekleed | ongekleed |
verbogen | geklede | ongeklede |
vervoeging van | ||
kleden |
gekleed voltooid deelwoord van kleden
- vormt de voltooide tijden
- De toeschouwers hadden zich goed gekleed op het slechte weer.
- Veel aanwezigen hadden zich gekleed in het oranje.
- vormt de lijdende vorm
- De figuranten worden gekleed en geschminkt voor de generale repetitie.
- als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
- Iedereen was mooi en passend gekleed.
- Ze was in het wit gekleed.
- attributief gebruikt
- Op tv is een Italiaanse show met schaars geklede vrouwen.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gekleed | gekleder | gekleedst |
verbogen | geklede | gekledere | gekleedste |
partitief | gekleeds | gekleders | - |
Hyponiemen
- welgekleed, zwartgekleed
Uitdrukkingen en gezegden
- Hij is op zijn Paasbest gekleed
Gangbaarheid
- Het woord gekleed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gekleed' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.