onbehagen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·ha·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘misnoegen’ voor het eerst aangetroffen in 1913 [1]
  • Afgeleid van Naamwoord van handeling van behagen met het voorvoegsel on- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord onbehagen -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

onbehagen o

  1. het gevoel niet op zijn gemak te zijn
    • Het onbehagen onder de bevolking werd steeds groter. 
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord onbehagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.