obus
Nederlands
Woordafbreking
- obus
Zelfstandig naamwoord
obus v/m [2]
- (militair) projectiel van een kanon
- Op een aangespoeld stuk wrakhout heeft hij in spijkers de namen van alle bestemmingen geslagen. Een man van de wereld werd Fernand, die voor zijn dertigste nooit verder was geweest dan de zee. ‘Voor mijn plechtige communie. Naar De Panne, waar mijn papa mij toonde waar hij in de Eerste Wereldoorlog “gelegen” had nadat hij in Cherbourg gekwetst was geraakt door een obus. Een brave, taaie mens.’ [3]
- Voor de landbouwers in de Westhoek zijn mortiergranaten even normaal als klokgelui op zondag. Obussen, noemen ze ze hier, een verbastering van het Frans. Tijdens de Slag bij Passendale in 1917 alleen al werden er 40 miljoen afgeschoten. Naar schatting 20 tot 30 procent ontplofte niet, en verdween in de zachte modder. [4]
Afgeleide begrippen
- obussenaffaire, obussendossier, obusput, obussenzaak
Gangbaarheid
- Het woord obus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'obus' herkend door:
19 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- obus op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard ZATERDAG 20 MEI 2017
- Volkskrant LEEN VERVAEKE 15 maart 2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.