nucleair
Nederlands
Woordafbreking
- nu·cle·air
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kern-’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- afgeleid van het Franse nucléaire, dat weer uit het Latijn nucleus komt, met het achtervoegsel -air [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nucleair | nucleairder | nucleairst |
verbogen | nucleaire | nucleairdere | nucleairste |
partitief | nucleairs | nucleairders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
nucleair
- (natuurkunde) op de atoomkern en de daaraan gerelateerde technologie betrekking hebbend
- De nucleaire veiligheid is door de gebeurtenissen in Japan opnieuw volop in de aandacht gekomen.
- betrekking hebbend op de kern (nucleus)
Gangbaarheid
- Het woord nucleair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nucleair' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.