noviciaat
![](../I/m/Ingang_Klooster_-_Sint-Maria-Aalter.jpg)
Nederlands
Woordafbreking
- no·vi·ci·aat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘proeftijd’ voor het eerst aangetroffen in 1776 [1]
- van Frans noviciat zn [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noviciaat | noviciaten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
noviciaat o
- (religie) proeftijd voor nieuwe kloosterlingen, waarin ze al volgens de regels van de betreffende orde leven, maar nog de keus kunnen maken om niet toe treden
- (bouwkunde) gebouw waar toekomstige kloosterlingen tijdens hun proeftijd verblijven
- proefperiode voor nieuwe leden van een studentenvereniging
Gangbaarheid
- Het woord noviciaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'noviciaat' herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.