nova

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nova    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈnova/
Woordafbreking
  • no·va
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘ster’ voor het eerst aangetroffen in 1943 [1]
  • novum met uitgang -a, Latijns gevormd meervoud onzijdig

Zelfstandig naamwoord

nova mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord novum
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord nova staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Esperanto

  enkelvoud meervoud
  nominatief     nova     novaj  
  accusatief     novan     novajn  

Bijvoeglijk naamwoord

nova

  1. nieuw
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.