noklijn
Nederlands
Woordafbreking
- nok·lijn
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van nok zn en lijn zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noklijn | noklijnen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
noklijn v/m [1]
- hoogste horizontale lijn van een bouwwerk; hoogste gedeelte van een schuin dak waar de twee schuine vlakken elkaar raken
- Tachtig meter hoger had de noklijn van de stuwdam zullen lopen. Als hij niet in 1994 was afgeblazen.[2]
- ‘Hoe kan je bouwen met een schuin dak, maar toch een hedendaags ontwerp neerzetten?’ Door de noklijn van het schuine dak uit elkaar te trekken is een extra ruimte gecreëerd, waar nu het dakterras ligt.[3]
Gangbaarheid
- Het woord noklijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'noklijn' herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- De Volkskrant Martin Sommer 24 maart 2001 EEN RIVIER VAN LACHEN EN NIETS DOEN
- de Standaard 11 MEI 2013 Een hap uit het dak
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.