nis
![](../I/m/NapoliMaschioAngioinoArcoLaurana9.jpg)
Twee nissen.
Nederlands
Woordafbreking
- nis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitholling’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
- Afkomstig van het Franse woord niche.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nis | nissen |
verkleinwoord | nisje | nisjes |
Zelfstandig naamwoord
nis v/m
- een inham in een muur
- Ze had het kostbare beeldje in een nis gezet.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- gebedsnis, grafnis, koornis
Afgeleide begrippen
- nisbus, nisdop, nishut, nissenhut
Vertalingen
1. een inham in een muur
Gangbaarheid
- Het woord nis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nis' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.