nis

Twee nissen.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nis    (hulp, bestand)
  • IPA: /nɪs/
Woordafbreking
  • nis
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitholling’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
  • Afkomstig van het Franse woord niche.
enkelvoud meervoud
naamwoord nis nissen
verkleinwoord nisje nisjes

Zelfstandig naamwoord

nis v/m

  1. een inham in een muur
    • Ze had het kostbare beeldje in een nis gezet. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • gebedsnis, grafnis, koornis
Afgeleide begrippen
  • nisbus, nisdop, nishut, nissenhut
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord nis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.