neerleggen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neer·leg·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neerleggen
legde neer
neergelegd
zwak -d volledig

Werkwoord

neerleggen

  1. overgankelijk op iets leggen of plaatsen
    • Hij legde de hoorn neer. 
  1. overgankelijk afstand doen van iets
    • Zij legde haar ambt neer. 
  1. overgankelijk doodschieten
    • Hij werd door de kwade man neergelegd. 
  1. overgankelijk een bedrag betalen
    • Het bedrag moest vóór 12 uur neergelegd worden. 
  1. wederkerend zich ~ bij het verzet tegen iets opgeven
    • Hij legde zich niet neer bij de uitspraak en ging in hoger beroep. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2] het werk neerleggen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord neerleggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.