naïef
Nederlands
Woordafbreking
- na·ief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘argeloos, onnozel’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1] [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | naïef | naïever | naïefst |
verbogen | naïeve | naïevere | naïefste |
partitief | naïefs | naïevers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
naïef
- onvoldoende bewust van de mogelijke gevolgen van eigen handelen
- Zijn naïeve opmerking zorgde voor grote hilariteit.
- Jammer genoeg nemen de inwoners van deze stad de dreiging van het christendom niet zo serieus als ze zouden moeten doen, ze denken dat we vredig naast elkaar kunnen leven. Tegen mensen die zo naïef zijn om dat te denken, zeg ik altijd: 'Kunnen water en olie ooit mengen? Zo goed kunnen ook moslims en christenen mengen!' [3]
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord naïef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'naïef' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "naïef" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- naïef op website: Etymologiebank.nl
- Shafak, Elif Liefde kent veertig regels vertaald uit het Turks door Smits, Manon [2011] ISBN 978-90-445-1742-2 pagina 320
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.