nattigheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nat·tig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nattigheid nattigheden
verkleinwoord nattigheidje nattigheidjes

Zelfstandig naamwoord

nattigheid v [2]

  1. het vochtig zijn van iets m.n. grond, lucht, weer en jaar getijde
    • „De winter was zacht en het voorjaar nat”, zegt Sylvia van Leeuwen. Van Leeuwen is secretaris van de Nederlandse Malacologische Vereniging. „Dat maakte 2016 een goed jaar voor naaktslakken, die van schaduw en nattigheid houden.” Maar ook van Leeuwen heeft geen cijfers. [3] 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • nattigheid voelen
bespeuren dat er iets mis zal gaan

Gangbaarheid

  • Het woord nattigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
Vertalingen

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.