naargeestig
Nederlands
Woordafbreking
- naar·gees·tig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘somber’ voor het eerst aangetroffen in 1762 [1]
- afleiding van naar en geest met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | naargeestig | naargeestiger | naargeestigst |
verbogen | naargeestige | naargeestigere | naargeestigste |
partitief | naargeestigs | naargeestigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
naargeestig
- als je ergens treurig, somber en verdrietig van wordt
- Het was naargeestig weer want het miezerde de hele dag.
- De bodem veranderde in een zachtbruine zandvlakte, die Kleine Woord ineens herinnerde aan de Vlakte van de Namen. Maar deze was toch anders. Naargeestiger leek het wel. [2]
Gangbaarheid
- Het woord naargeestig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'naargeestig' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "naargeestig" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 116
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.