musiceren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mu·si·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘muziek maken’ voor het eerst aangetroffen in 1644 [1]
  • afgeleid van het Franse musiquer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
musiceren
musiceerde
gemusiceerd
zwak -d volledig

Werkwoord

musiceren

  1. (muziek), inergatief het ten gehore brengen van muziek door middel van een muziekinstrument of de stem
    • Er werd de hele avond heerlijk gemusiceerd. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord musiceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.