montuur
Nederlands
Woordafbreking
- mon·tuur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘inlijsting van een bril’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1913 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | montuur | monturen |
verkleinwoord | montuurtje | montuurtjes |
Zelfstandig naamwoord
montuur o/(v)
- de houder waarin bijv. edelstenen e.d. worden gevat
- De diamant is van het montuur losgeraakt.
- (optica) de houder waarin brillenglazen zijn gevat
- Een bril met een randloos montuur is onopvallend.
Gangbaarheid
- Het woord montuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'montuur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.