montuur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mon·tuur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘inlijsting van een bril’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1913 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord montuur monturen
verkleinwoord montuurtje montuurtjes

Zelfstandig naamwoord

montuur o/(v)

  1. de houder waarin bijv. edelstenen e.d. worden gevat
    • De diamant is van het montuur losgeraakt. 
  1. (optica) de houder waarin brillenglazen zijn gevat
    • Een bril met een randloos montuur is onopvallend. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord montuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.