minoriteit
Nederlands
Woordafbreking
- mi·no·ri·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘minderheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
- afgeleid van het Franse minorité met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | minoriteit | minoriteiten |
verkleinwoord | - | - |
Gangbaarheid
- Het woord minoriteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'minoriteit' herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.