minheid
Nederlands
Woordafbreking
- min·heid
Zelfstandig naamwoord
minheid v
- een vervelende, gemene handeling
- Ja, oprecht-boos, om de minheid van de menschen, kan ik mij nog maken. Gij moogt mij gerust uitlachen; gij hebt gelijk, dat zij verachtelijk zijn, en dus niet verdienen dat men zich om hun minheid ergert. [1]
Gangbaarheid
- Het woord minheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'minheid' herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Anna de Savornin Lohman De Hollandsche Lelie. Jaargang 23(1909-1910) Correspondentie van de redactie met de abonnés
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.