mega

Niet te verwarren met: mega-

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mega    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmeɣa/
Woordafbreking
  • me·ga
Woordherkomst en -opbouw
  • zelfstandig gebruik van het voorvoegsel mega-
stellend
onverbogen mega
verbogen -

Bijvoeglijk naamwoord

mega

  1. (spreektaal) heel groot
    • Jouw problemen gaan echt mega worden als je zo doorgaat. 
  1. (spreektaal) (figuurlijk) echt groots, heel goed of buitengewoon prettig
    • Ik wens jou een mega vakantie! 
  1. (spreektaal) (bijwoordelijk gebruikt) in heel sterke mate
    • Ze is echt mega gelukkig met haar nieuwe vriend. 
Opmerkingen
  • De gangbare vorm in verzorgd taalgebruik is waar mogelijk een aaneengeschreven afleiding met mega-.
enkelvoud meervoud
naamwoord mega -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

mega m

    1. (spreektaal) megabyte
    • Voor mijn foto's had een schijf van 500 mega nodig. 

Gangbaarheid

  • Het woord 'mega' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Indonesisch

Woordafbreking
  • me·ga
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

mega

  1. (meteorologie) wolk
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.