marginaal
Nederlands
Woordafbreking
- mar·gi·naal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘op de rand aangebracht’ voor het eerst aangetroffen in 1656 [1]
- van Frans marginal (met het achtervoegsel -aal) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | marginaal | marginaler | marginaalst |
verbogen | marginale | marginalere | marginaalste |
partitief | marginaals | marginalers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
marginaal [3]
- aan de rand of de rand betreffend
- (wiskunde) (economie) bezien als veranderend in verhouding tot de verandering in een verklarende factor
- (figuurlijk) (sociologie) ver van de kern van de samenleving en daarom vaak weinig aandacht krijgend en zich moeizaam staande houdend
- (figuurlijk) van weinig belang
Hyponiemen
- submarginaal
Afgeleide begrippen
- marginalisme, marginaliteit
- [1] marginaal toetsen
Gangbaarheid
- Het woord marginaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'marginaal' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.