manco

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·co
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘gebrek, tekort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord manco manco's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

manco o

  1. een tekort of gebrek.
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord manco staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
47 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Spaans

  enkelvoud meervoud
mannelijk manco mancos
vrouwelijk manca mancas

Bijvoeglijk naamwoord

manco

  1. eenarmig
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.