majem
Nederlands
Woordafbreking
- ma·jem
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: water’ voor het eerst aangetroffen in 1885 [1]
- Herkomst: Jiddisj [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | majem | - |
verkleinwoord |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
majemen |
majem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van majemen
- Ik majem.
- gebiedende wijs van majemen
- Majem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van majemen
- Majem je?
Verwijzingen
- "majem" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
Gangbaarheid
- Het woord majem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'majem' herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.