looppad
Nederlands
looppad onder de brug
Woordafbreking
- loop·pad
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van lopen ww en pad zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | looppad | looppaden |
verkleinwoord | looppaadje | looppaadjes |
Zelfstandig naamwoord
looppad o [1]
- een pad waarover je kunt lopen, een pad dat ongeschikt is voor andere vervoersmiddelen
- Opvallend is dat de kajuit een beetje excentrisch is geplaatst. Dat houdt in dat je aan stuurboord via het gangboord prima naar voren kunt lopen, maar aan bakboord wordt dit vanwege het smalle looppad lastig.[2]
- Op verzoek van de gemeente werkt het Leger des Heils aan huisregels die ervoor moeten zorgen dat de scholieren zo min mogelijk worden geconfronteerd met de 24 bewoners van de opvang. Zo komen de twee groepen niet gelijktijdig buiten en gebruiken ze een ander looppad op het terrein.[3]
Gangbaarheid
- Het woord looppad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'looppad' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 16 jan. 2016
- de Telegraaf 12 sep. 2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.