liefheid
Nederlands
Woordafbreking
- lief·heid
Zelfstandig naamwoord
liefheid v [1]
- het lief en vriendelijk zijn
- Mede door die liefheid, denkt hij, was ze gemakkelijk te beïnvloeden door gebedsgenezeres Greet Hofmans, die in de jaren vijftig voor veel opschudding aan het hof zorgde. „Lieve mensen zijn makkelijk te beïnvloeden. Zo’n Hofmans-affaire zou Beatrix nooit overkomen. [2]
- personificatie van de liefde, goedheid en vriendelijkheid
- Toen zijn vader overleed, bleef hij als enige bij zijn moeder wonen. „De liefheid en goedheid zelve”, zoals hij haar later omschreef. Hij verdiende de kost met metselen. Hij stroopte als hobby. Aan vrouwen deed hij niet. [3]
- Het stel was bekend. Eenmaal per jaar pakten de Westra’s hun kofferbak vol met oude spulletjes om die op de rommelmarkt te verkopen. En elke dag liepen ze door de buurt met hun twee honden; een Jack Russel en een koningspoedel. „Ze waren de liefheid zelve”, zeggen geschokte buurtbewoners. Ze deden mee met de spelletjes; van bingo tot kaarten, zo laat Jan Marten Eggens van de buurtclub De Driesprong weten. [4]
Synoniemen
- vriendelijkheid, zoetheid, hartelijkheid
Afgeleide begrippen
- liefheidsverklaring
Gangbaarheid
- Het woord liefheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'liefheid' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Reformatorisch Dagblad J. Visscher 20-03-2004 „Alsof je bij je moeder op de thee was”
- NRC Dick Wittenberg 31 augustus 2011 Zachtmoedige Opendenaar is tot alles in staat
- De Telegraaf 06 mrt. 2013 'Vermoord stel de liefheid zelve'
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.