leus
Nederlands
Woordafbreking
- leus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘zinspreuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1501 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leus | leuzen |
verkleinwoord | leusje | leusjes |
Zelfstandig naamwoord
leus v/m
- Op het spandoek van de vredesdemonstranten stond de leus 'kernwapens de wereld uit te beginnen in Nederland'.
Gangbaarheid
- Het woord leus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leus' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.