lel
Nederlands
Woordafbreking
- lel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘oorvijg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1924 [1]
- In de betekenis van ‘lapje (bv. van oor)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lel | lellen |
verkleinwoord | lelletje | lelletjes |
Zelfstandig naamwoord
lel v/m
- Hij gaf zijn kameraad een enorme lel toen hij boos was.
- kanjer
- Iedereen krijgt een lel van een stuk papier om zijn gedachten op te schrijven.
- loshangend stukje vel zoals bij een oorlel
- slordige vrouw
Gangbaarheid
- Het woord lel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.