leerhuis
Nederlands
Woordafbreking
- leer·huis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van leren ww en huis zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leerhuis | leerhuizen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
leerhuis o [1]
- een gebouw waar men onderwijs kan ontvangen
- Verzorgings- en verpleeghuis De Stoevelaar in Goor krijgt misschien nog dit jaar het eerste ‘leerhuis’. De Stoevelaar, onderdeel van de CarintReggelandgroep, onderzoekt de mogelijkheden om studenten van de ROC-opleidingen Verzorgende Beroepen, Welzijn, Sport & Beweging en Facility in dit ‘leerhuis’ een stage van twintig weken aan te bieden. [2]
- plaats waar men de Thora kan bestuderen
- theologische discussiegroep
- Het Oecumenische Leerhuis Almelo (ALO) wil eind maart een gesprek met moslims over hun wensen ten aanzien van de Nederlandse samenleving. Het gesprek dient het vertrouwen tussen moslims, christenen en niet-gelovigen in Almelo te bevorderen. [3]
Gangbaarheid
- Het woord leerhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leerhuis' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia Roel Lutkenhaus 02-03-09, Stoevelaar werkt aan leerhuis
- Tubantia 14-01-08 Leerhuis organiseert gesprek met moslims
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.