lafbek
Nederlands
Woordafbreking
- laf·bek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van laf en bek [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lafbek | lafbekken |
verkleinwoord | lafbekje | lafbekjes |
Zelfstandig naamwoord
lafbek m
- (scheldwoord) iemand die niet durft voor zichzelf op te komen
- Wat een stelletje lafbekken zijn dat, zeg!
Gangbaarheid
- Het woord lafbek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lafbek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.