laatste
Nederlands
Woordafbreking
- laat·ste
Woordherkomst en -opbouw
Bijvoeglijk naamwoord
laatste
- verbogen vorm van de overtreffende trap van laat
laatste
- verbogen vorm van de stellende trap van laatst
- Ze wilden graag het laatste nieuws horen.
Uitdrukkingen en gezegden
- Laatste Avondmaal
- Laatste Oordeel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laatste | laatsten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
laatste m
- wie of wat niet meer door anderen wordt gevolgd
- Wanneer jullie weggaan, moet de laatste het licht uitdoen.
Uitdrukkingen en gezegden
- De eersten zullen de laatsten zijn.
- Altijd het laatste woord willen hebben
- De laatste der Mohikanen zijn
de laatste zijn die nog ergens in gelooft
- De laatste hand aan iets leggen
iets afmaken/voltooien
- De laatste loodjes wegen het zwaarst
aan het eind van de klus wordt het werken het meest moeilijk; de dingen op het einde van een karwei zijn het vermoeiendst
- De laatsten zullen de eersten zijn
- Het laatste hemd heeft geen zakken
- Kijken alsof men z'n laatste oortje versnoept heeft
verlegen en beteuterd kijken
- Zijn laatste troef uitspelen
het laatste wat iemand achter de hand had naar buiten brengen
Onbepaald rangtelwoord
laatste
- in een reeks door niets meer gevolgd worden
- De laatste deelnemer had bijna twee keer zo tijd nodig als de eerste.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord laatste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'laatste' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.