kukel
Nederlands
Woordafbreking
- ku·kel
Woordherkomst en -opbouw
- [zelfstandig naamwoord] klanknabootsing, vergelijk ook Nederduits küchen, Oostfries kükken en Gotisch kukjan[1][2]
- [werkwoord] van kukelen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kukel | kukels |
verkleinwoord | kukeltje | kukeltjes |
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kukelen |
kukel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kukelen
- Ik kukel.
- gebiedende wijs van kukelen
- Kukel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kukelen
- Kukel je?
Verwijzingen
- Den Boon C.A. en D. Geeraerts Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal (2005) 14e druk, Van Dale Lexicografie Utrecht/Antwerpen
- kukel op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.