koopziek
Nederlands
Woordafbreking
- koop·ziek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van koop en ziek
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | koopziek | koopzieker | koopziekst |
verbogen | koopzieke | koopziekere | koopziekste |
partitief | koopzieks | koopziekers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
koopziek [1]
- (economie) (psychologie) (medisch) ziekelijke neiging om teveel te kopen
- De volledige titel van nieuwste stukje hulp-tv van RTL dekt meteen de lading: in Koopziek: Ik kan niet stoppen met shoppen volgt Angela Groothuizen mensen met een hardnekkige koopverslaving.[2]
- Uit het extern accountantsonderzoek naar de uitgaven van Heemels bleek dat hij niet alleen drank- en drugsverslaafd, maar ook koopziek was op kosten van de belastingbetaler. Het Limburgs dagblad berichtte maandag over het accountantonderzoek dat eerder werd besproken in het presidium van de Provinciale Staten van Limburg. Heemels betaalde onder meer tripjes naar het buitenland, tickets voor theaters en concerten, elektronica-artikelen, kleding en schoenen, zelfs belastingaanslagen, verkeersboetes en deurwaarderskosten met de PVV-pas.[3]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord koopziek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koopziek' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC 26 januari 2016
- Volkskrant 26 april 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.