kolf
Nederlands
Woordafbreking
- kolf
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘achterste deel van een hand- of vuistvuurwapen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kolf | kolven |
verkleinwoord | kolfje | kolfjes |
Zelfstandig naamwoord
kolf v/m
- een instrument voor het afzuigen en opvangen van moedermelk
- het kolfspel dat nog in een beperkt aantal plaatsen in met name Noord-Holland gespeeld wordt
- een slaghout dat gebruikt wordt in het kolfspel
- (scheikunde) een bolvormig stuk glaswerk met een afgeplatte bodem en een lange hals
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- kolfbaan, kolffles, kolfhout, kolfoog, kolfpaal, kolfplaat, kolfspel, kolvenier
Vertalingen
1.
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kolven |
kolf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolven
- Ik kolf.
- gebiedende wijs van kolven
- Kolf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolven
- Kolf je?
Gangbaarheid
- Het woord kolf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kolf' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.