koen
Nederlands
Woordafbreking
- koen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘dapper’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afgeleid van het Middelnederlandse coene, van het Middelnederduitse köne, van het Oudhoogduitse chuoni.[2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | koen | koener | koenst |
verbogen | koene | koenere | koenste |
partitief | koens | koeners | - |
Gangbaarheid
- Het woord koen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koen' herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "koen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- De Vries, Jan; F. De Tollenaere (1987). Nederlands Etymologisch Woordenboek, p. 342. Uitg.: BRILL, ISBN 9789004083929.
Deens
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- kos
Naar frequentie | 45822 |
---|
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.