koeltjes
Nederlands
Woordafbreking
- koel·tjes
Woordherkomst en -opbouw
- [bijvoeglijk naamwoord], [bijwoord]: koel met het achtervoegsel -tjes
- [zelfstandig naamwoord]: koeltje met uitgang -s
stellend | |
---|---|
onverbogen | koeltjes |
verbogen | (alleen predicaat) |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
koeltjes
- vrij koud (van omgevingstemperatuur)
- Het is in de loop van de avond wat koeltjes geworden op het terras.
Bijwoord
koeltjes
- met een merkbaar gebrek aan enthousiasme of genegenheid
- Hij was heel erg verliefd, maar zij reageerde koeltjes op zijn pogingen contact te leggen.
- zonder merkbare opwinding
- De doelman zei koeltjes dat het nu eenmaal bij zijn werk hoorde om strafschoppen te stoppen.
Synoniemen
- [1] afstandelijk, gereserveerd
- [2] bedaard, onbewogen
Gangbaarheid
- Het woord koeltjes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koeltjes' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.