koeken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koe·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
koeken
koekte
gekoekt
zwak -t volledig

Werkwoord

koeken

  1. ergatief tot een klont, een koek worden
    • Toen die geleverd werd bleek [dat] die zo aan elkaar gekoekt was dat het zout niet in de strooimolens kon. 
Afgeleide begrippen
  • aaneenkoeken, aankoeken, samenkoeken, vastkoeken
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

koeken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord koek

Gangbaarheid

  • Het woord koeken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.