knokker
Nederlands
Woordafbreking
- knok·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knokker | knokkers |
verkleinwoord | knokkertje | knokkertjes |
Zelfstandig naamwoord
knokker m [1]
- iemand die vecht
- Rutte noemt Roemer een man met overtuigingen, een knokker en hij heeft humor „en dat is een mooie combinatie.” Hij wenst hem alle goeds toe voor de toekomst en zijn opvolger, Lilian Marijnissen, heel veel succes. [2]
- iemand die heel erg zijn best doen en niet snel opgeeft
- "Vincent is een beloftevolle spits, die erg doelgericht is. Zijn mentaliteit is uitstekend. Het is een knokker die alles uit zijn carrière wil halen. Bij AZ bieden we hem de mogelijkheden om zijn potentie waar te maken", aldus directeur voetbalzaken Earnest Stewart. [3]
Synoniemen
- [1] vechter, vechtersbaas, ruziezoeker, vechtjas
- [2] doorzetter
Vertalingen
1. vechter
Gangbaarheid
- Het woord knokker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'knokker' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Reformatorisch Dagblad 13 december 2017 Rutte: jammer dat Roemer vertrekt
- Het Parool 30 juni 2015 AZ rondt transfer Janssen af
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.