klokken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klok·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klokken
klokte
geklokt
zwak -t volledig

Werkwoord

klokken

  1. een tijd opnemen
    • Zij klokte een tijd van 2:14:34,34. 
  1. een geluid voortbrengen dat als "klok" klinkt
    • De kippen klokten opgewonden. 
    • Het water klokte toen de luchtbel ontsnapte. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

klokken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klok

Gangbaarheid

  • Het woord klokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • klok·ken
Naar frequentie 523

Zelfstandig naamwoord

klokken

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van klokke


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈklɔkən /
Woordafbreking
  • klok·ken
Naar frequentie 809

Zelfstandig naamwoord

klokken

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van klokke
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.