kick
Nederlands
Woordafbreking
- kick
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘prikkel’ voor het eerst aangetroffen in 1962 [1]
- Uit het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kick | kicks |
verkleinwoord | kickje | kickjes |
Zelfstandig naamwoord
kick m
- hoedanigheid van verrukking/opwinding.
Hyponiemen
- adrenalinekick, bicyclekick, dropkick, lachkick, sidekick
Afgeleide begrippen
- kickback, kickboksen, kicken, kickfinish, kickflip, kickstart, kickstarter
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kicken |
kick
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kicken
- Ik kick.
- gebiedende wijs van kicken
- Kick!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kicken
- Kick je?
Gangbaarheid
- Het woord kick staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kick' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
kick
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to kick |
he/she/it | kicks |
verleden tijd | kicked |
voltooid deelwoord |
kicked |
onvoltooid deelwoord |
kicking |
gebiedende wijs | kick |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.