kathedraal
Nederlands
Woordafbreking
- ka·the·draal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hoofdkerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1875 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kathedraal | kathedralen |
verkleinwoord | kathedraaltje | kathedraaltjes |
Zelfstandig naamwoord
kathedraal v/m
- een hoofdkerk van een bisdom
Hyponiemen
- paardenkathedraal
Vertalingen
1. een hoofdkerk van een bisdom
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kathedraal | kathedraler | kathedraalst |
verbogen | kathedrale | kathedralere | kathedraalste |
partitief | kathedraals | kathedralers | - |
Gangbaarheid
- Het woord kathedraal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kathedraal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.