kasbon

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kas·bon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kasbon kasbons
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kasbon m

  1. een door een kredietinstelling uitgegeven obligatie, waarin een financiële instelling bevestigt dat ze een bepaald bedrag in ontvangst heeft genomen en dat ze deze som zal teruggeven na verloop van een bepaalde periode
    • Volgens het hoofd van de afdeling illegale financiële transacties van toezichthouder AFM vormen hoogopgeleide, niet-financiële dienstverleners een ideale prooi voor malafide beleggingsadviseurs, zei hij vorige week in deze krant. Er bestaat in de financiële wereld zelfs een term voor, Belgian dentist, vernoemd naar de Belgische tandartsen die op grote schaal staatsobligaties of kasbons in Luxemburgse bankkluizen parkeerden. Een schemerroute die ook door buitenlandse collega’s gretig werd bewandeld. De ‘Belgian dentist’ werd zo synoniem voor iemand die zwart geld belegt.[1] 
Synoniemen
  • kasbiljet
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kasbon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
67 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Philip de Witt Wijnen 26 juli 2006
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.