kannibaal
![](../I/m/Ogre%2C_probably_by_Leonhard_Kern%2C_c._1640_AD%2C_boxwood_-_Landesmuseum_W%C3%BCrttemberg_-_Stuttgart%2C_Germany_-_DSC03426.jpg)
Nederlands
Woordafbreking
- kan·ni·baal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘menseneter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1566 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kannibaal | kannibalen |
verkleinwoord | kannibaaltje | kannibaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
kannibaal m
- mens die of dier dat vlees van zijn eigen soort eet
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord kannibaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kannibaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.