kaarter
Nederlands
Woordafbreking
- kaar·ter
Zelfstandig naamwoord
kaarter m [1]
- iemand die een kaartspel speelt
- Met zijn schoonzus en een ander echtpaar hebben ze een wekelijkse kaartmiddag die om en om bij een van de kaarters thuis wordt gehouden. [2]
- De enige tafel bij het raam in de kantine van voetbalvereniging Amstelveen-Heemraad doet elke zaterdagmiddag dienst als klaverjastafel, al tientallen jaren. Maar weinigen weten dat zich onder deze kaarters vier winnaars van de Kromhoutmotor bevinden. [3]
- Pokeraar Eric van den Burg verwacht geen GTST-taferelen in de items over de mens achter de kaarter. Er bestaat een eng beeld van pokeren. Pokeren om geld mag niet in Nederland, alleen in besloten kring. [4]
Hyponiemen
- klaverjasser, bridger
Afgeleide begrippen
- kaartersclub
Gangbaarheid
- Het woord kaarter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kaarter' herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- De Telegraaf 20 dec. 2013 'Hij mist zijn maatje echt enorm'
- Het Parool 28 MEI 2008 Het was een zwaar kolereding
- Het Parool 9 FEBRUARI 2009 Advocaat Plasman gaat pokeren
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.