jat
Nederlands
Woordafbreking
- jat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘hand’ voor het eerst aangetroffen in 1858 [1]
- Herkomst: Bargoens [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jat | jatten |
verkleinwoord | jatje | jatjes |
Verwante begrippen
- Hebreeuws/Jiddisj: jad
Gangbaarheid
- Het woord jat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jat' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "jat" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.