jaap
Nederlands
Woordafbreking
- jaap
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘diepe snijwond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1612 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jaap | japen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
jaap m
- lelijke wond, diepe snee
- Hij had een flinke jaap boven het oog.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
japen |
jaap
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van japen
- Ik jaap.
- gebiedende wijs van japen
- Jaap!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van japen
- Jaap je?
Gangbaarheid
- Het woord jaap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jaap' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.