jaap

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jaap
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘diepe snijwond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1612 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord jaap japen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

jaap m

  1. lelijke wond, diepe snee
    • Hij had een flinke jaap boven het oog. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
japen

jaap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van japen
    • Ik jaap. 
  2. gebiedende wijs van japen
    • Jaap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van japen
    • Jaap je? 

Gangbaarheid

  • Het woord jaap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.